XI-15a Een karretje langs de zandweg reed…
Comments : Off
Pollidor Eugenius Neomagus, Eugène, is een markant en avontuurlijk lid van de familie. Hij komt op 4 mei 1874 in Nispen ter wereld als zoon van de commies-douanier Frederik Neomagus. In 1900 trouwt hij en begint een banketbakkerij in Oorderen bij Antwerpen. Hij krijgt last van de ‘goudkoorts’ en gaat scheep naar Amerika. Zijn achtergebleven vrouw sterft intussen volgens de overlevering in het kraambed van hun derde kind. Eugène hertrouwt in 1907 een telg uit de koek- en chocoladefamilie De Beukelaer, en begint een peperkoek- en speculaasfabriek.
Vluchteling
Eugène heeft veel rijke vrienden, neemt deel aan jachtpartijen, leeft boven zijn stand en gaat failliet. Dan breekt de (eerste) wereldoorlog uit en Eugène vlucht, zoals tienduizenden Belgen, naar het neutrale Nederland. Geboortig in Nispen, is Roosendaal voor hem bekend terrein. Hij begint er aan de Veemarkt een surrogaat-koffiebranderij, bouwt bakovens en handelt in wat hij tegenkomt. Twee keer is hij voor de rechtbank betrokken bij een civiele zaak. Een keer met succes over de levering van een oven die niet goed zou werken, een andere keer over de afrekening van een oven en van een rijtuig, een proces dat hij verliest.
Opeenhoping
De allereerste zaak die Eugène Neomagus voor de rechter brengt, is een strafzaak: zijn kennelijke poging om een grote partij eetbaar vet naar België te smokkelen. Dit zijn de feiten. Het is 12 januari 1916. De staat van beleg in het zuiden van Nederland verbiedt ‘een opeenhoping van levensmiddelen’. Wachtmeester Godefridus Hermans, commandant van de brigade Oudenbosch van de Koninklijke Marechaussee, krijgt om kwart over zes ‘s avonds telegrafisch bericht van zijn collega uit Zevenbergen dat een kar met vet onderweg is richting Leur met bestemming Oudenbosch. Even later krijgt Hermans van marechaussee Van Wanroij van de brigade Etten, die het voertuig is gevolgd, te horen dat het bijna Oudenbosch was genaderd. Van Wanroij ziet de kar tegen zevenen het erf oprijden van hotel-stalhouderij Couwenbergh op de Markt in Oudenbosch.
Vermoeden
Commandant Hermans en zijn wachtmeester Verbeke treffen om kwart voor tien die avond op het erf de kar aan, volgeladen met kistjes eetbaar BUK-vet en een partij lege zakken. De lading weegt 1157 kilo en wordt in beslag genomen. De marechaussees vermoeden dat de zakken gevuld met het vet over de grens gebracht worden. Zij worden in hun vermoeden gesterkt omdat verschillende personen die daarbij kennelijk moeten helpen, op die avond geruime tijd voor het hotel op en neer lopen.
Hotel- en stalhouder Aloysius Couwenbergh weet alleen maar te vertellen dat de hem overigens bekende Neomagus heeft gevraagd een paard met kar te mogen stallen, dat zijn zoon daarbij geholpen heeft en dat Neomagus om half tien met de trein naar Roosendaal is gegaan. Zoon Petrus Couwenbergh zegt dat de kar zwaar beladen was, de begeleider gejaagd was en veel haast had. De zoon heeft voorgesteld de kar buiten (kennelijk vooraan) op het erf onder een afdak te zetten, maar de begeleider zag de kar liever achterin staan.
Baalzakken
Eugène komt de volgende morgen terug. Hij hoort dat alles in beslag is genomen en meldt zich weer een dag later bij de marechaussee in Oudenbosch. Zijn verhaal is dat hij de volgende dag had willen doorrijden naar Steenbergen. Hij wil niet vertellen waar hij het vet gehaald heeft en waar hij het in Steenbergen heeft willen afleveren. Wel zegt hij dat paard en kar niet van hem zijn, niet wie de eigenaar is. Het beslag wordt niet opgeheven. Commandant Hermans denkt er het zijne van: …. vermoed ik dat het vet rechtstreeks van de kar over de grens wordt gebracht, hetgeen er ook op wijst de vele baalzakken die hij in zijn bezit had.
Kantonrechter
Bakovenbouwer Neomagus moet zich op 23 februari 1916 voor de kantonrechter in Zevenbergen verantwoorden voor het in grotere hoeveelheden ten uitvoer verboden levensmiddelen voorhanden hebben dan redelijkerwijs nodig is voor de uitoefening van zijn bedrijf. De eis is vijf dagen hechtenis. Op 8 maart wordt hij schuldig verklaard zonder strafoplegging en vrijgesproken van alle rechtsvervolging. De kantonrechter vindt dat een bepaald artikel in het Besluit van het Militair Gezag niet bindend is en gebruikt bijna drie volgeschreven foliovellen om dat te motiveren. Het Openbaar Ministerie deelt de mening van de kantonrechter niet en gaat in hoger beroep.
Rechtbank
De rechtbank van Breda behandelt de zaak op 30 november 1916. De Officier van Justitie vernietigt het vonnis van de kantonrechter en eist een hechtenis van vijf dagen. Op 14 december wordt vonnis gewezen. Daarin wordt de eis van vijf dagen bevestigd. Het in beslag genomen vet wordt niet verbeurd verklaard. De Officier van Justitie vraagt op 8 maart 1917 aan de brigadecommandant in Oudenbosch waar het vet is gebleven. Die laat weten dat het is gedeponeerd ter griffie van het kantongerecht. In de praktijk blijkt de dienst Domeinen zich erover te hebben ontfermd en het vet te hebben verkocht. Eugène krijgt er in augustus f 707,25 voor terug. Deze tekst is een inzending van de auteur aan de Prijsvraag Belastingontduiking van het Rijkarchief Noord-Brabant bij gelegenheid van de Genealogische Dag 1998. De gegevens komen van de Arrondissementsrechtbank in Breda. Bron: RANB, index 116.01.02, delict 61, inv. no. 517, jaar 1916, rolno. 7488. Eugène Neomagus is een oudoom van de auteur.
Voorbeeld
Eugène Neomagus leidt ook na zijn terugkeer in Antwerpen een onbezorgd leven. Zijn vrouw houdt pensiongasten en zorgt daarmee voor de inkomsten. Als hij in 1951 voor de tweede keer weduwnaar wordt, trekt hij in bij een broer in Putte, waar ik enkele keren logeer en hem hoestend en rochelend in wolken sigarenrook aantref voor hij in 1959 sterft, 85 jaar oud. Op zijn bidprentje staat onder meer …. een lang leven, dat hij welbesteed heeft doorgebracht. ….. een man, wiens gedachtenis als een voorbeeld aan ieder kan worden voorgehouden. Daar wordt in de familie niet eensluidend over gedacht!
JN