22. De waarde van het geld
Comments : Off
In de Genealogie Neomagus komen met een zekere regelmaat bedragen voor: inkomens en pensioenen, aan- en verkopen van panden en landerijen, opbrengsten van publieke verkopingen, successierechten, erfenissen, gratificaties en boetes. Maar wat zegt het ons dat een predikant in 1700 een inkomen heeft van 900 gulden per jaar, of dat in 1825 successierechten worden berekend over een nalatenschap van 4356 gulden? Met andere woorden, waarmee zijn die bedragen nu, wat hun koopkracht betreft, te vergelijken?
Het Centraal Bureau voor de Statistiek, CBS, opgericht in 1899, houdt vanaf 1900 houdt de prijsindexcijfers voor consumenten bij, zeg maar de inflatiecijfers.1 De index voor 1900 is 100, in 2002 opgelopen tot 2325. Koop je in 1900 iets voor 100 gulden, dan betaal je daarvoor ruim een eeuw later dus 2325 gulden.
Centraal Bureau voor de Statistiek
Vóór 1900 zijn geen harde gegevens beschikbaar. Op grond de prijzen van een aantal goederen als tarwe, rijst, haring, nootmuskaat, hennep, lood, ijzer en huiden, heeft het CBS voor de voorafgaande eeuwen een schatting gemaakt van het prijsverloop. Hierbij zijn de jaren 1721 tot 1745 op 100 gesteld. In de periode tot aan de Franse tijd is het prijsverloop overigens relatief gering. Zo is de index voor de jaren 1675 tot 1779 op 103 vastgesteld. In de 19de eeuw is de inflatie groter, hoewel de prijzen niet noemenswaardig veranderen. Voor de periode 1825-1829 komt een index van 151 uit de bus, voor de jaren 1895-1899 is dat 148. Het rekent gemakkelijk om voor de hele 19de eeuw een index van 150 aan te houden.
Berekening
Een bedrag uit 1700 wordt eerst vermenigvuldigd met de factor 150/100 en vervolgens met 23,25. De factor 150/100 is ontleend aan de index van 150 op het eind van de 19de eeuw, gedeeld door 100, de index omstreeks 1700. De factor 23,25 komt van het nieuwe prijsindexcijfer 100 in 1900 en de index van 2325 in 2002. Het inkomen van de Neomagus-predikanten van 900 gulden per jaar omstreeks 1700, is dus vergelijkbaar met een inkomen van globaal 31.400 gulden per jaar anno 2002, in euro’s ongeveer 14.250. De predikanten hebben het dus niet breed.
Instituut Sociale Geschiedenis
Het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, IISG, blijkt een gemakkelijker ingang te hebben om de koopkracht van de gulden van toen te vergelijken met die van nu. Globaal komt het resultaat op hetzelfde neer, maar het berekenen gaat veel sneller. Ga naar de website https://iisg.amsterdam/nl/onderzoek. Naast ‘onderzoek’ klik je op ‘data’ en daarna op ‘waarde gulden’. Dan is het een kwestie van het bedrag en het jaartal invullen en je krijgt het resultaat onmiddellijk in beeld.
Voorbeelden
Zo krijgt een predikant in 1648 800 gulden, een bedrag dat in het kader van de werving van predikanten voor de nieuwe protestantse gemeenten in Staats-Brabant relatief aantrekkelijk is. Die 800 gulden hebben nu een koopkracht van ruim 17.831 gulden of ruim 8091 euro. De 1000 gulden die dominee Johannes (V-7) in 1689 bij het opstellen van de huwelijkse voorwaarden als bruidsschat aan zijn vrouw geeft, komt overeen met 24.450 gulden of 11.095 euro. Het bedrag van 600 gulden dat dominee Theodorus (V-5) in 1708 uitleent heeft nu een koopkracht van 15.054 gulden of 6831 euro. En de 2400 gulden die apotheker Johannes (IX-1) in 1785 bij een veiling neertelt voor de aankoop van de apotheek is vergelijkbaar met 48.294 gulden of 21.915 euro.
CBS, divisie macro-economische statistieken en publicaties, taakgroep gebruikersservice, infoservice@cbs.nl.↩