X-13 Godefridus Neomagus
Comments : Off
(1840-1866), commies,
zoon van Daniel, IX-17
Daniel Neomagus en Anna van Maren hebben een flink gezin. Met drie vroeg gestorvenen mee acht kinderen. Godefridus is op 24 januari 1840 ‘s avonds om negen uur de laatste. Hij komt ter wereld in Asten, een van de 12 standplaatsen die Daniel als commies der belastingen toebedeeld krijgt. Daniel is 37 jaar en zijn beroep is commies als hij zijn laatste kind aangeeft, met twee collega-commiezen als getuigen. Bij een geboorteaangifte zijn twee getuigen in die tijd wettelijk voorgeschreven. Moeder Anna is 35 jaar en ‘particuliere’, zoals bij het beroep is ingevuld.1 Godfridus wordt, overeenkomstig de bij het huwelijk van zijn ouders gemaakte afspraak, katholiek gedoopt.
Familienaam
Godefridus heeft de naam van zijn oom Antoon, officieel Godefridus Anthoni (1789-1856), de man die de later uitgestorven protestantse Brabantse tak voortzet. De naam zit dan al enige tijd in de familie. In 1726 is de eerste Godefridus geboren als zoon van dominee Johannes Neomagus (1694-1761) en diens eerste vrouw Johanna van Bemmel (1693-1738). Tot dan is Godefridus geen specifieke Neomagusnaam. De boreling uit 1726 heet naar zijn grootvader Godert van Bemmel, schoolmeester te Eindhoven. De roepnaam van Godefridus is niet bekend. Godfried ligt voor de hand, maar het kan ook Fried, Goof of Godert zijn.
De naam blijft ook daarna in de familie. Godefridus’ broer Frederik noemt zijn derde dochter Maria Godefrida (1869-1937), naar haar pas overleden oom. In 1970 komt weer een Godfried ter wereld: Godfried Hypoliet Victor.2
Ver weg
De Godfried waar het in dit hoofdstuk om gaat, verhuist met zijn ouders mee naar Bergeijk en Chaam om in 1855 in Wouw te belanden, de laatste standplaats van zijn vader Daniel.
Aangezien zijn oudste broer Willem zes jaar militair is geweest, kan Godfried al op 22-jarige leeftijd, in 1862, in dienst treden bij het departement van Financiën, met als standplaats Oostkapelle (Zeeland). In het bevolkingsregister van Oostkapelle is hij ingeschreven als tuinknecht. Mogelijk is dat zijn beroep voor hij ambtenaar wordt. In december 1862 keert hij ‘zonder beroep’ terug naar Wouw. In juli 1864 wordt hij in Den Ham (Overijssel) gestationeerd.
Treurdichten
Godfried krijgt als commies der belastingen tijdelijk ontslag, vermoedelijk wegens ziekte, want hij sterft op donderdag 31 mei 1866 om drie uur ’s morgens in het ouderlijk huis in Wouw, amper 26 jaar oud. Vader Daniel doet aangifte van de dood van zijn zoon, die op 2 juni op het kerkhof van de Lambertusparochie wordt begraven.
Zijn zuster Marie schrijft een treurdicht, zijn broer Willem zelfs twee.
Dat van Marie, die dan getrouwd is met Dirk Coenraad Karel baron Van Boetzelaer, zit in het archief Van Boetzelaer.3 Dit is de letterlijke tekst.
De doodgraver
Zie zoo dat’s weer met aard en zand
een gapent graft gevuld
God weet het beefde mij de hand
en is me een traan ontrold
‘K begraaf zints vele jaren lang
wat van dit dorp ontviel
En ’t word mij soms om ’t hart zoo bang
en ’t roerd mij steeds de ziel
Als dan de droeve vrindenschaar
mij stom en stil verlaat
en niets mij bij blijft dan de baar
die aan de groeve staat
Als dan de kerkklok niet meer luid
en alles stilte word
dan treft ’t me als ik klont en kluit
in de open groeve stort
Dan zeg ik Broeder goede nacht
en ik volbreng mijn pligt
Ach zij dit laatste bed uw zacht
drukke uw den lijksteen licht
Hebt ge altijd voor dit uur gevreesd
of ’t hunkerend afgewacht
Nu is de stonde er dan geweest
Rust Broeder goede nacht
Eén treurdicht van broer Willem gewijd aan Godefridus blijft in originele staat in de familie.4 Dit is de tekst.
1840 – 1866 Treurdicht
Op het afsterven van Godefridus Neomagus
De bleeke dood die haren cepter zwaait,
Heeft in dee’s tijd ten onzend zich begeven.
En heel ontaard het leven afgemaait
Van onzen zoon, maar lutter tijds gegeven.
Ja lutter tijds, want wat is zesentwintig jaar
Het ondermaansch betreden.
Wanneer de dood, o nare schrikgezant,
Waarom kwaamt ge toch van ons ontroven
Een duurbaar zoon ons allerjonkste pand.
Dat eer en deugd zijn Ouders kwam beloven
Waarom toch maait gij niet een ander mensch
Die ’t noodlot doet door pijn en smart verkwijnen
Of die het is zijn vollen hartenwensch.
Dat gij daar kwaamt, aan zijn gordijn verschijnen
Waarom niet eer met uw geslimde zijs.
Een vijand Gods en van de goede zeden.
En die in ’t kwaad stelt zijn hoogste prijs,
In ’t graf gerukt en ’t leven afgesneden.
Maar neen o dood gij hoort geen menschen klagt.
Gij stopt het oor en sluit uw holle oogen
Voor d’offers die u worden toegebragt,
Blijft gij versteend, en immer onbewogen
Gij luisterd niet, ofdat men zucht of schreit,
En evenmin, of dat men vloekt of lasterd.
Gij ziet niet aan, noch ouderdom of tijd,
’t Zijn zaken die bij U gansch zijn verbasterd.
Wat dan te doen, bij wien dan troost gezocht
Bij wien gezocht, een Balsem voor de wonden.
Bij Jezus! die zoolang het doodsgedrocht
Op Golgotha, heeft door zijn Bloed verslonden.
O God! dit geeft ons moed en nieuwere kracht
Dit geeft ons vreugd, te midden in het lijden.
Uw heilzaam woord, mijn Vader ’t is volbracht
Kan geene dood, meer van elkander scheiden.
Ga Zoon! ofschoon ons nimmers iets vergoed
Wat uw gemis, op aarde ons komt geven.
Zijn wij getroost, in Christus dierbaar bloed
Dat ons weer eens te samen zal doen leven.
En schoon gij mist, dan wel uw aardsche deel.
In groene jeugd, in ’t botten uwer jaren,
Geen nood! daar ginds, in ’t Hemelsch prieël
Zal meerder lust, en vreugd U openbaren.
Ja meer dan eens, heb ik me zelfs gezegd.
Ach! mogt ik maar, in uwe plaatse treden
Doch God die had, U liever tot zijn knecht.
Dan mij, veroud en met verkleumde leden.
Welaan mijn geest! nu langer niet gekweld.
Ik weet dat ik hem eens zal wedervinden,
In hogersfeer, die God daar heeft gesteld
Tot woonplaats van Zijn uitverkoren vrienden
Daar wij vereend, dan met de Englenschaar
In dat gebouw, der vroomen – hoop en Hemel
Meer hartelust, genieten in een jaar,
Dan duizend, in dit stof en aardsch gewemel
Weldan O Zoon! dit zij uw ouders troost,
Dit is het wit, waar zij steeds naar verlangen
Te wederzien, ons hier verloren kroost
Doet steeds den rouw, ons wisschen van de wangen.
Nu sluiten wij, in hoop dat de Heer
Voor druk en leed, ons verder zal bedwaren.
Tot hij ons neemt, op seraphijner veer…..
Daar, waar geen ramp, ons meer kan wedervaren.
door W.C.Neomagus.
opgedragen aan zijne diepbedroefde Ouders
Daniel Neomagus – A.M. van Maren te Wouw.
Een tweede treurdicht van Willem is een kortere, kennelijk verbeterde versie, aangetroffen in de papieren van zus Marie.5
Treurdicht!
Gemaakt op het afsterven van Onzen Beminden Zoon
Godefridus Neomagus
Den 31ste mei 1866
De bleeke dood die haren scepter zwaait
Heeft in deez tijd, ten onzent zich begeven
En gansch ontaard, het leven afgemaait
Van onzen Zoon, maar luttel tijds gegeven
Ja! luttel want, ach! Zesentwintig jaar
Mocht hij hier slechts, het ondermaansch betreden
Wanneer de dood, O! ijselijk misbaar
Zijn levensdraad, in haast heeft afgesneden
O! wreede dood, O! naare schrikgezant
Waarom toch kwaamt, gij dus van onz ontroven
Een dierbaar Zoon, onz allerjongste pand
Dat eer en deugd, zijn ouders kwam beloven
Waarom toch naamdt, gij niet een ander mensch
Die ’t noodlot doet, door pijn en smart verkwijnen
Of die het is, zijn vollen hartenwensch
Dat gij maar kwaamt, aan zijn gordijn verschijnen
Te wederzien, onz hier verloren kroost
Doet reeds den rouw, ons wisschen van den wangen
Ter(?) sluiten wij, in hoope dat de Heer
Voor druk en leed, onz verder zal bewaren
Tot hij onz neemdt, op seraphijne veer
Waar geenen ramp, onz meer kan wedervaren.
Gedaan te Wouw in junij 1866.-
Willem Neomagus maakt in 1875 een vergelijkbaar treurdicht na het sterven van Simon Gustave Vosters, broer van zijn schoonzus Julia Neomagus-Vosters, die door een molenrad is gegrepen. Zie X-12g.
Condoleance
Van 19 juli 1866 dateert een condoleance, ondertekend door een naam waarvan het eerste deel als Schimmelpenninck te ontcijferen is.
‘Met groot leedwezen vernam ik uit uw schrijven van de 12den der vorige maand het overlijden van Uwen zoon. Bijzonder gevoelig ben ik aan zijn gedenken mijner en waardeer ik zijn verzoek zoowel als de mijne waarop daaraan door U voldaan werd. Bij het verlies van eenen zoo geliefden zoon kan er voor de ouders geene sprake zijn van menschelijke troostwoorden. Gods wijsheid en liefde zij Uwe troost. Zijne genade sterke u tot berusting in zijne ziel en beware u beide nog lange jaren in dankbare herinnering en vertrouwend hope. Met de meeste achting, uw deelnemende.’
En dan volgt de ondertekening. Het is niet duidelijk welke relatie er is met de familie Schimmelpenninck. Mogelijk is er een connectie via de familie Van Boetzelaer. Dát er een relatie is blijkt uit het feit, dat de familie Neomagus-Van Maren kennelijk voldaan heeft aan een verzoek. De originele brief is te zwaar gehavend om er voldoende conclusies aan te verbinden.